Kletskoppen en ander gebak uit oma’s koekentrommel

Samen met een kop koffie en een goed verhaal gaan de lekkernijen uit oma’s koekentrommel altijd vlot naar binnen. Traditioneel gebak en koekjes zoals krokante kletskoppen en luchtige nonnenscheten zorgen vanzelf voor een interessant gesprek aan tafel dankzij hun rijke geschiedenis en originele naam. Nostalgie troef!

1. Kletskoppen

Brugge, Veurne en Gent kennen elk hun eigen versie van kletskoppen. Deze flinterdunne, krokante koekjes staan bekend als de ideale gaatjesvullers bij een tas koffie of thee. Daarnaast worden ze ook vaak gecombineerd in desserts, bijvoorbeeld bij een bol ijs of panna cotta. Onder alle kletskoppen zijn die van Brugge het meest gekend.

Het recept en de ambachtelijke bereidingswijze zijn sinds het ontstaan van de Brugse kletskop in 1880 door Stefanie Vervarcke van bakkerij Oud Huis Deman niet meer gewijzigd. De Brugse specialiteit wordt gemaakt van bruine suiker, boter en amandelen, terwijl ze er in Gent kristalsuiker en hazelnoten voor gebruiken. Kletskoppen hebben hun naam te danken aan hun vorm en prachtige glans, zoals een opgeblonken ‘kaalkop’, wanneer ze uit de oven komen. We spreken ook wel van ‘dentelles de Bruges’ omdat deze koekjes zo dun en fragiel als kant zijn.

2. Mastellen

Nog een oeroude lekkernij die als zoete broodjes over de toonbanken gaat in de streek rond Gent: mastellen! Je kan ze het beste omschrijven als ronde broodjes met een kuiltje in het midden. Qua vorm lijken ze dus op bagels of donuts, maar qua smaak zijn ze minder zoet en hebben ze meer iets weg van een sandwich die op smaak gebracht is met kaneel. Het deeg bevat o.a. bloem, melk, boter en suiker.

De mastel is een van de oudste gebaksoorten die ons land rijk is. Naar verluidt werden mastellen voor de allereerste keer klaargemaakt in een karmelietenklooster vlakbij het Gravensteen in Gent. Ook in het Pajottenland en Brussel aten ze deze broodjes een tijd lang, maar ondertussen zijn de mastellen daar weer verdwenen. In Gent kan je ze wel nog altijd terugvinden bij een beperkt aantal bakkers. Zeker rond 3 november, de naamdag van Sint-Hubertus, wanneer ze traditioneel op het menu stonden. Vandaar dat mastellen ook wel de bijnaam ‘Hubertusbrood’ krijgen.

De meeste mastellen worden ‘gedroogd’ verkocht, dat wil zeggen dat ze na het bakken afgekoeld, gekeerd en gedroogd worden in een lauwe oven. Deze harde broodjes vormen de basis voor een echte Aalsterse vlaai maar werden vroeger ook gemengd met karnemelk of in het wafelbeslag gedraaid. Versgebakken mastellen belanden geen tweede keer in de oven maar wel onder een strijkijzer (een croque-monsieurmachine werkt natuurlijk ook). Zogenaamde gestreken mastellen maak je als volgt: bestrijk beide helften met een laag goeie boter en bruine suiker, en duw ze daarna plat onder een warme plaat. Zo krijg je platte koeken met een heerlijke, gekarameliseerde vulling.

Bakkerij Bloch

3. Nonnenscheten

‘Pets de nonne’ of nonnenscheten zijn even luchtig als hun naam doet vermoeden. Deze gefrituurde soesjes werden als bij toeval ontdekt als we de legende mogen geloven. Volgens dat verhaal zou een jonge non haar beslag, dat bedoeld was voor de oven, per ongeluk in hete frituurolie hebben laten vallen. Het deeg kwam eruit als een superluchtig, gefrituurd soesje. Het zoete hapje was razendsnel opgezwollen in de hete vetstof en was zo luchtig als een… nonnenscheet. Een naam om niet te snel te vergeten. Ooit heeft men wel geprobeerd om de soesjes de iets welluidendere naam ‘nonnenzucht’ of ‘soupir de nonne’ te geven, maar zonder succes.

Nonnenscheten maak je van bloem, water, boter en eieren en zijn vergelijkbaar met oliebollen. Je bakt ze ook in hete frituurolie tot ze goudbruin zijn, al hebben nonnenscheten niet dat gladde, kenmerkende korstje van een oliebol, maar wel een ruwere korst. Rol ze na het bakken in een mengsel van kristalsuiker en kaneel, zo zijn ze op hun best!

Bakkerij Bloch

4. Sneeuwballen

1913 was het jaar dat de wereldtentoonstelling naar Gent kwam én het jaar dat August Larmuseau een prijswinnende lekkernij bedacht. Ter gelegenheid van het wereldfeest in zijn stad bedacht August een ‘truffel voor de werkmens’. Echte chocoladetruffels waren in die tijd namelijk onbetaalbaar. Het werd een lekkernij met een frisse vanillevulling van boter en suiker, omhuld met een dunne laag fondant chocolade. Dat geheel bestrooide hij rijkelijk met bloemsuiker. De gelijkenis met een sneeuwbal was dus niet ver weg, en die naam dragen ze nu nog steeds. Deze chocoladebonbon ging begin 20ste eeuw letterlijk en figuurlijk over de tongen. De bedenker won er zelfs een gouden medaille voor.

Confiserie Larmuseau
culinaireinspiratie Created with Sketch.

Culinaire inspiratie