Clafoutis maken is bijzonder eenvoudig. Je maakt dit gebakken, zoet nagerecht met een soort van flan- of pannenkoekenbeslag en zoete vruchten. Clafoutis wordt doorgaans lauwwarm geserveerd. Eventueel met (slag)room erbij.
Een fruitig nagerecht met pit
De naam ‘clafoutis’ is afgeleid van ‘clafir’ wat ‘vullen’ betekent in het Occitaans, de voertaal in Zuid-Frankrijk waar deze Franse klassieker in de 19e eeuw ontstaan is. Het beslag wordt namelijk gevuld met zoete vruchten.
Volgens het traditionele recept uit de regio’s Limousin en Auvergne moet je hiervoor altijd kersen met pit gebruiken. Misschien wat onhandig om op te eten, maar toch heeft het een goede reden. De pit van een kers bevat benzaldehyde, een stof die ook voorkomt in amandelextract. Het zorgt voor de typische, diepgaande smaak. Bovendien helpen de pitten het vocht in de vruchten beter vast te houden. Ontpitte kersen laten namelijk veel vocht los. En je wil niet dat er een laagje water onderin je ovenschaal ontstaat tijdens het bakken.
3 tips om een succes van je clafoutis te maken
- Gebruik je gebakken fruit of fruit uit blik? Laat de vruchten voldoende uitlekken alvorens ze samen te voegen met het beslag.
- Stel, je maakt clafoutis voor een groep vrienden of familie. Dan kan je het beslag al een dag op voorhand klaarmaken. Hou het beslag en het fruit apart tot je de clafoutis effectief gaat bakken.
- Buiten het kersenseizoen kan je natuurlijk ook met andere fruitsoorten aan de slag. Zo maakte Jeroen al eens clafoutis met aardbeien en met gekarameliseerde ananas. In sommige delen van Frankrijk is het zelfs gangbaar om andere vruchten dan kersen te gebruiken. Denk aan peren, vijgen of pruimen. Hiervoor bedachten ze de naam ‘flaugnarde’.
Clafoutis met een twist: ontdek de recepten van Jeroen