Week de bonen een nacht in koud water.

Bereid een keteltje kippenbouillon, of ontdooi een stevige portie.

Smelt een klontje boter in een soepketel of gebruik wat olijfolie.

Pel de uien en snij ze grof. Stoof ze in de hete boter.

Snij het donkerste loof van de prei. Snij de stam overlangs in twee en spoel alle restjes aarde of zand vantussen de bladeren. Verdeel de groente in grove stukjes en gooi ze bij de uien.

Kneus de tenen look, verwijder de pel en laat ze meestoven.

Schil het stuk knolselder. Dat gaat extra makkelijk als je daarvoor een gekarteld (brood)mes gebruikt.

Snij de knolselder in dikke schijven en vervolgens in dobbelstenen.

Stoof de stukjes knolselder in de pot met ui en prei. Roer regelmatig, zodat de groenten niet kleuren.

Giet de geweekte witte bonen door een zeef en doe ze bij de gestoofde soepgroenten.

Verzamel een flinke portie kruiden om er een kruidentuil van te maken. Bind de laurier, de tijm, de rozemarijn en het bonenkruid stevig vast. Gebruik voldoende touw, zodat de kruiden enkel smaak afgeven, en geen taaie blaadjes verliezen.

Doe het bouquet garni bij de stovende groenten en schenk er de kippenbouillon bij.

Plaats het deksel op de pot en laat de soep een uurtje pruttelen op een zacht vuur. Controleer of de witte bonen gaar gekookt zijn.

Vis de kruidentuil uit de soepketel en laat de staafmixer op volle toeren draaien. Mix de soep glad.

Giet ze door en zeef zodat enkel een fluwelige soep overblijft. Gebruik een pollepel om de soep doorheen de zeef te wrijven. De droge pulp van de bonenvliesjes en de groenten gooi je weg.

Schenk de room in de soep en verwarm ze op een zacht vuur.

Proef en kruid de soep naar smaak met peper van de molen en wat zout.